Het is grijs buiten wanneer we gordijnen van onze kamer in Grand Hotel Napoca opentrekken. Het hotel is een voormalig staatshotel met bijhorende architectuur en service. De inkom en buffethal zijn overvloedig bekleed met beige marmer. Aan het ontbijt staat een norse Roemeen in uniform de activiteit rond het buffet te superviseren. Je zou bijna schrik hebben jezelf te bedienen. De ingrediënten zijn die die je zou verwachten bij het ontbijt met de onvermijdelijke tomaten en komkommers eens je wat meer naar het oosten rijdt. Alles ligt er gewoon wat grover, slordiger bij. Met de sneden brood kan je een boer van zijn paard slaan. Zonder extra vloeistof krijg je de droge plakken ook niet naar binnen. De eieren zijn blauw hard gekookt. We zijn verwend. Buiten is het ondertussen beginnen regenen. Daar zijn we door de overvloed aan zon en tropische temperaturen van de voorbije dagen erg enthusiast over. Met de regenjas aan en kap op leiden de fietspaden ons tot buiten de stad waar we stilaan in meer ruraal Roemenië komen. Eens de fietspaden stoppen is het opletten. Het is een eerste echt volledige dag fietsen in Roemenië. 




Het zwaar vrachtverkeer is intimiderend. Maar ook gewone auto’s racen soms snel en dicht voorbij. En dan is er de staat van het wegdek. Dat viel tot nu toe mee, maar blijkbaar eens er wegenwerken zijn, is het voor meerdere tientallen kilometers en dat is op de baan richting Dej het geval. We komen eerst op gravel terecht, dan op afgeschraapte asfalt. Dat laatste is toch minder zwaar. Het wordt ook steeds donkerder. We hadden gehoopt op frisser weer en wat regen en krijgen waar voor ons geld. Kort na de middag breken de hemelsluizen open. Eerst schuilen we nog wat, maar uiteindelijk fietsen we toch door. Onder het motto: “Het kan toch niet erger zijn dan Schotland”, besluiten we  non-stop door te rijden tot Dej. Onderweg worden we nog achterna gehold door een trio honden en daarmee zijn alle clichés van Roemenië bevestigd. Dej is een wat troosteloos plaatsje, de nattigheid helpt daar niet bij. Het voormalige staatshotel heeft Corona niet overleefd, hoewel het er al grondig aangetast uit ziet van daarvoor. Park Hotel biedt ons wel onderdak. De eigenares biedt mij een het standaard doorduw papiertje en stylo aan om mijn gegevens te noteren. Ze kijkt me eens aan en beseft dat gezien ik bovenaan doorweekt ben en onderaan vol met modder hang, we het invullen van de paperassen voor de check in misschien beter skippen. Er is de luxe van een haardroger in de kamer, dus na de douche begin ik onmiddellijk schoenen te drogen. Het klaart op. We bezoeken de lokale kerk en het ijssalon. Ik schrijf wat en we gaan slapen. Morgen lonkt de voet van de Karpaten. 





Het is fris en droog wanneer we Dej verlaten. Ideaal fietsweer. Zelfs de wind zit mee. Eerst rijden we nog door de vlakte. Kleine dorpjes waar paard en kar het vervoersmiddelen bij uitstek zijn. Daarna komen we toch weer op een wat grotere baan met meer vrachtverkeer. Via de vallei van de Somes rivier banen we ons zeer geleidelijk aan een weg naar boven. In Nasaud houden we even halt voor de lunch. Hier wordt geen Engels meer gesproken. We worden scheef bekeken door de locals, maar glimlachen vriendelijk en trachten ons door het menu te werken. We hebben het bij het doorrijden van de dorpen ook gemerkt. Eerst kijken de mensen nors maar na een vriendelijke “Salud”, krijg je meestal een enthousiaste goedendag en “Drum Bun” (Goede reis) terug. Soms komt er wel eens een woordenstroom die klinkt als een Roma vervloeking. Misschien is het dat ook, dan glimlachen we en rijden gewoon door. Doe wel en zie niet om. We klimmen verder tot we ons doel bereiken.






Lunca llveii zou een voor de streek wat meer toeristisch plaatsje moeten zijn met meer slaap en eet gelegenheid. “Meer” blijkt gewoon het verschil met niets te zijn. We passeren een armtierig pensionnetje of twee, houden halt bij de koe, de ezel en de varkens in de voortuin van de huisjes en laten ons uiteindelijk door Google leiden naar Pensiunea Rustica. Daar is net een groep wandelende tieners toegekomen. De begeleiders helpen ons met vertalen en we krijgen de laatste kamer toegewezen. De pot schaft lokale darmen soep, goulash met aardappel puree. De patron schenkt daar onmiddellijk een “klare” bij die stevig in de keel brandt. De dames in de keuken zijn enthusiast over onze aanwezigheid. Een conversatie aanknopen is moeilijk. Maar ze lijken als universele mama’s ons aan te sporen goed te eten. In tegenstelling tot wat ons achterwerk ons verteld, vergeten we soms dat we met de fiets zijn en dat dat in deze contrijen toch wel uitzonderlijk is. De olliebollen als dessert maken het af. We genieten nog van de avondzon, bellen nog naar ons kroost en gaan elk in ons eigen bedje slapen met het gekir van de lokale jeugd op de achtergrond.








Volgens de routebeschrijving zou de weg in Lunca llveii stoppen of in elk geval niet door wegfietsen berijdbaar zijn. De wegen in Roemenië ondergaan echter een snelle evolutie en de beschrijving van de staat van de weg van de voorbije 15km leek ook niet te kloppen. Die “slechte weg” bleek zo effen een biljarttafel. We winnen advies in bij de gids van de jongeren groep. Die lijkt het ook niet te weten, maar de patron van de rustieke herberg bevestigd: de weg stopt. We zullen met de trein de pas moeten oversteken. We bekijken de opties en besluiten meteen een stuk drukkere weg over te slaan. We dalen terug af naar het station en genieten daar nog van het zicht op de bergen. Het zicht op en rond het station is minder vrolijk, maar daar zijn we ondertussen aan gewend geraakt. Het heeft ook zijn charme. Elk station heeft nog een stationchef. We denken dat ze boven in het station wonen. Het zijn één voor één karakters. Zo zijn ze lang, kort, breed, smal, met haar, kaal, met blinkende schoenen of sandalen met witte kousen. Maar donker blauwe broek, het lichtblauw hemd, hebben ze gemeen en wanneer de trein passeert hebben ze steevast hun kepie aan en het rood/groen seinbord in de hand. Het station lijkt verlaten. Maar plots komt van om de hoek een rondbuikig, kalend mannetje, één flap van zijn hemd uit de andere in de broek. De trein komt pas binnen twee uur, dus hij moet er helemaal niet fatsoenlijk uitzien. We proberen hem uit te leggen dat we een ticket willen kopen. “Biljet, due adult, biscicletta”. Hij verwijst me naar de wachtzaal en gaat zelf de deur ernaast binnen. Even later gaat het klein raampje van het loket open. Hij berekent me de prijs, maakt twee kaartjes met de nodige stempels en legt verder uit dat hij met de fiets niet kan helpen. Dat moeten we met de conducteur regelen op de trein. We beginnen de fiets/trein routine met de hoge treinen goed te kennen. Als de trein er aankomt rijden we naar het achterste treinstel. We halen de bagage eraf. Bien kruipt in wagon, ik gooi de bagage in de trein, Bien zet ze weg. Ik hef het voorwiel in de wagon, Bien neemt het aan en dan kom ik achter met de rest van de fiets. Altijd wel een beetje stress, maar we beginnen getraind te geraken. We houden nog even halt in Vatra Dornei en rijden dan door naar Pojorata. Vandaar gaat het met de fiets naar camping De Vuurplaats. Al onze kleren zijn vuil en er moet dringend gewassen worden. Veel campings zijn hier niet en wassalons al helemaal niet. Camping De Vuurplaats, zoals de naam het reeds verklapt wordt uitgebaat door Nederlanders en heeft alle voorzieningen. We hebben ons voorbereid om in een Hollandse enclave aan te komen, maar het grasplein lijft er maagdelijk bij. Helemaal niemand. Ook niet aan de receptie. Uiteindelijk komt er toch een vrouw uit het huis bij de camping. Wanneer ik die in het Nederlands aanspreek, blijkt ze helemaal geen Nederlands te spreken. Engels ook niet trouwens. Ze belt naar haar zoon, die legt ons uit dat we maar een plekje moeten kiezen. We steken de was in, gaan naar de lokale supermarkt en installeren ons aan een tafel om eten klaar te maken. 




Uiteindelijk komen ook andere campeer gasten, allemaal Roemenen, druppelsgewijs toe. Ook druppelsgewijs komt er water uit de lucht vallen. We verhuizen naar een binnenruimte waar we een praatje slaan met een jong gezin dat net is aangekomen. Terwijl ze een baby’tje de fles geeft en haar ander kindje haar groentenpap tracht te laten opeten, verteld de vrouw hoe ze toch liever naar Oostenrijk zou verhuizen voor het gezondheids- en school systeem maar dat haar man verknocht is aan Roemenië. Zij werk in HR, hij heeft een technische functie. Hoewel het al bij al een vlotte babbel is, vind ik dat geen gemakkelijk gesprek. We zijn ondertussen al een paar dagen in Roemenië en zijn op veel vlakken gecharmeerd door het land en de mensen. Tegelijk zien we, met onze blik, hoeveel werk er nog is. Er zijn veel infrastructuur werven grotendeels door de EU gesubsidieerd. Je hebt mensen nodig om die te realiseren en het land verder te ontwikkelen. Maar wie zijn wij om te bepalen wat “ontwikkelen” is. Dat oudere koppel met paard en kar dat we vandaag kruisten zag er heel gelukkig uit, gelukkiger dan sommige tweeverdieners in België die in een villa wonen met twee Duitste autos voor deur. Moet iedereen zijn eigen keuzen kunnen maken en worden we daar dan echt beter van, collectief en individueel? Ik weet het niet. 






9 juli, net zoals in de Tour staat er een heuvel etappe op het programma. Voor ons betekent dat meer dan 1000 meter klimmen. Gespreid over twee lange (meer dan 5km) klimmen en een paar kleinere. Dat is alvast hoe het er uit ziet op papier. De realiteit ken je pas op het einde van de dag. Behalve de bergzichten van de Karpaten, liggen er ook een aantal oude kloosters op de weg die het bezoeken waard zijn. Na een stukje drukke baan beginnen we aan de eerste klim. Het is gelukkig niet te warm. Aan de zwerfhonden zijn we ondertussen ook redelijk gewend geraakt, hoewel ik bergop nog steeds een beetje schrik heb. Je steekt niet zo makkelijk een tandje bij, mocht de minder vrolijke viervoeter toch uithalen. We hebben echter gemerkt dat de echte zwerfhonden meestal zelf meer schrik hebben dan wij. Het zijn de loslopende honden die wel een thuis hebben en hun territorium verdedigen die het grootste gevaar vormen. Die blijven je tanden bloot, blaffend volgen tot je ver genoeg van hun erf bent. 

Na de eerste klim komen we op adem in het klooster van Moldovita. De klooster gemeenschappen zijn hier nog springlevend, maar tegelijk zijn het te bezoeken stukjes erfgoed. Voor zij die graffiti als vandalisme van de 20e en 21e eeuw beschouwen, moeten ze maar eens bezoeken. De middeleeuwse kerk in het centrum van de kloostertuin wordt reeds eeuwen bezocht door pelgrims en toeristen die hun merk achterlaten. 






Kilroy, Ludwig Klauser, Blanc Albert, Etudiant en Droit, they were all here. Zo in de late 19e eeuw. Ze hebben ter nagedachtenis allemaal hun naam achtergelaten, gegraveerd in de muurschilderingen. Een bijkomende interessante ontdekking is dat je hier blijkbaar apart kaarsjes kan branden voor de levenden en de doden. Hopelijk hebben we ons niet vergist. 







De tweede klim breng ons net boven de 1100 meter boven de zeespiegel. Klimmen doen we aan niet veel meer dat 7-8km/uur. Gelukkig is hier weinig verkeer. Wanneer we boven komen, hebben we veel bekijks bij de lokale toeristen. Er is ook één wielertoerist van Deceuninck-Quickstep die toch lokaler blijkt te zijn dat zijn shirt laat uitschijnen. Onze tandem haalt het later op zijn Strava post. We’re famous in North Eastern Romania! Wat volgt is een lange afdaling. 10km naar beneden bollen. Bij gebrek aan een krant om onder ons shirt te steken, hebben we onze regenjas aangetrokken. “Flauwe bocht naar links, haarspeld naar recht.” Ik roep de richting die we uitgaan, zodat Bien, die geen zicht heeft op de baan, zich goed kan leggen in de bochten. Kriebels in de buik, een ongelofelijk gevoel van vrijheid. Eens terug in de vallei wordt het verkeer terug drukker. In Marginea zitten we terug op een drukke, slecht onderhouden baan. Waar we dachten dat het hier relatief vlak zou zijn, bestaat het parcours uit steile korte klimmen en dito afdalingen. Geweldig vermoeiend zo naar het einde van de dag toe. We ploeteren er ons door. We hoopten in Solca slaapplaats te vinden, maar dat wordt uiteindelijk een motel 10km verder op in Partestii de Sus. Het was weer een dag vol tegenstellingen en gemengde gevoelens. Het wordt een thema op deze reis. 





Gisteren bezochten we één van de drie à vier kloosters op de weg. We deden ze bewust niet allemaal, maar volgens het route boekje is het Manastirea Humor zeer de moeite waard. Voor de naam alleen al is het de omweg waard. De weg is een verderzetting van gisteren: op en neer. Maar een nieuwe dag brengt frisse benen en nieuwe moed. De tocht naar Gura Humorului verloopt dan ook vlot. Het klooster ligt 5km buiten de stad. Bij het doorrijden van de stad geeft die een zeer troosteloze indruk. In veel van de steden in Roemenië is tijdens het communistisch regime het oude stadsgedeelte plat gesmeten om betonnen nieuw/hoogbouw in de plaats te zetten. Vergis je niet, bij ons in het westen zijn in diezelfde periode ook geweldige architecturale draken neergezet en stedenbouwkundige wandaden gepleegd, van Nieuw Gent tot in Blankenberge, van Alpe d’Huez tot Toremolinos, zijn de meest lelijke gebouwen neergezet die noch esthetisch, noch sociaal hun nut bewezen hebben. Hier zijn ze gewoon next level, nog zeer nadrukkelijk aanwezig, slecht onderhouden. Ondanks dat de rivier de “Humor” door de stad stroomt, wordt Sinterklaas hier niet vrolijk van. Het klooster blijkt zo goed als een kopie te zijn van dat dat we gisteren bezochten, graffiti incluis. Een snelle lezing van het vervolg van de route geeft aan dat we meer van deze troosteloze stadjes voor de boeg hebben. We besluiten dus nog een stuk met de trein te gaan. Na wat zoekwerk, vinden we een trein die ons in één ruk, zonder overstappen naar Galati brengt. 350km verder en op onze route. Van daar zouden we binnen de tijd naar het eindpunt in Constanza moeten kunnen fietsen. Het is een lange treinrit naar Constanza, 8 uur, maar gelukkig in een relatief comfortabele wagon. Het is iets voor 23u wanneer we aankomen in Galati. We hebben geluk: er is een lift die ons van het perron naar de overloop kan brengen en dan naar de uitgang. We laden de fiets op, en begeven ons naar de lift. Damn. De spiegel in de lift heeft me bedrogen. Hij is maar half zo diep als onze fiets lang. Dan maar met de roltrap. Uiteindelijk moeten we toch nog alles afladen om de trap naar beneden te nemen richting de uitgang. De nachtwacht van het hotel kijkt zijn ogen uit wanneer hij ons ziet aankomen. Onze fiets? Binnen? Dat zal zeker niet lukken. Tot de receptionist aankomt. “Welcome to Mercure Galti. It is a pleasure to have you”. De fiets? Binnen? Daar vinden we wel plaats voor meneer.






De volgende ochtend slapen we uit en gaan we na het ontbijt eerst Galati ontdekkken. Voor het eerst sinds Wenen zijn we terug aan de Donau waar de communistische hoogbouw van de stad op neerkijkt. Er zit duidelijk meer leven in Galati dan in de vorige grijze beton werken waar we doorreden. Er zijn ook wat meer historische gebouwen bewaard gebleven wat de stad toch  meer sfeer geeft. We vertrekken kort na de middag. Eerst gaat het met het veer de Donau over dan gaan we echt van start met de zon hoog en de wind vol in de rug. De Donau loopt hier op haar laatste benen en vormt kort na Galati de grens met Oekraïne. Wij weten dat daar oorlog heerst maar daar valt eigenlijk weinig tot niets van de merken. In Isaccea is een pond dat tegelijk als grensovergang dient. Daar staat een heel lange rij met Oekraïense vrachtwagens aan te schuiven. Maar eigenlijk had dat evengoed Oost-Europese bureaucratie kunnen zijn. Blue skies, nothing but blue skies. Ironisch is het. Ondanks het feit dat we de rivier volgen en we dichter bij de zee komen is het hier niet helemaal vlak. Na een rustig baantje door het overstromingsgebied van de Donau komen we op de hoofdweg richting Tulcea. Hier rijden vrachtwagens weer af en aan. Velen naar steengroeves in de buurt. Vol zijn ze traag en grommen ze dreigend. Leeg rijden ze je bonkend en fluitend voorbij. In de verte duikt de industrie van Tulcea op. Nog een helling en we rijden de stad binnen. Hier zijn de grijze betonnen appartementsgebouwen gecamoufleerd in pistache, pêche en geel. But we’re not easily fooled. Het zijn nog steeds bakens van tristesse. Alles heet hier Delta. Tulcea is dan ook de toegangspoort naar de de Donau delta. Ook hier wordt weer volop gewerkt. De “Esplanade”, de dijk langs de Donau is een combinatie van relieken uit de communistische tijd en werf. 




Wij verblijven dus in Hotel Delta. Alweer een staaltje van vergane staatsglorie in volle renovatie. Tulcea heeft Griekse origines en dat valt te merken aan de Spartaanse matras. We vinden een visrestaurant en weer worden we overvallen door de dualiteit die ons sinds de grensoversteek met Roemenië achtervolgt. Het zicht op de Donau met de esplanade werf op de voorgrond en de in de Donau zakkende zon op de achtergrond, een veerboot, een visser, een schooiende poes en hond of drie. Het is een Monet met een ruig kantje. 




De Donau delta verkennen kan je enkel per boot. Bien heeft echter geen zeemansbenen dus skippen we de toeristische rondvaart van acht uur met maaltijd aan boord. Er zouden wel eens meer vissen terug in de zee kunnen belanden dan er uitgehaald worden. We nemen de snelboot naar Sulina, het meer oostelijke punt van Roemenië en tegelijk van de EU. 40km van het befaamde Slangeneiland waar de Oekraïnes coastguard op Rambo wijze weigerde zich over te geven alvorens de Russen hen platbombardeerde. Anderhalf uur doen we er toch over alvorens we in Sulina aankomen. Onderweg kruisen we een paar verroeste Libische zeeschepen en wat vissersbootjes. In de media las ik dat je hier de bombardementen aan de andere kant van de grens kan horen, maar daar merken we niets van. Van de steiger van Sulina strompelen we langs de vuurtoren en schattige huisjes naar het stand. We doorkruisen nog een lange zanderige vlakte samen met een enkele familie op slippers en parasol onder de arm en een zwerfhond of twee. Dan dagen de strandbars op, daar komen nu systematisch reggae beats uit. Een aangename afwisseling van de Duitse Techno-pop of Oost-Europese Eurosong nummers die meestal veel te luid door de speakers van de lokale horeca schalmt. En dan staan we plots aan de Zwarte zee. De strandstoelen en rieten parasols hadden het een strand eender waar ter wereld kunnen maken. Ook de roodgebrande obesitas patiënten verraden niet direct in welk land we zijn. We wandelen tot aan de branding en dan weg van de bakzone het grensgebied tegemoet. Daar ligt nog een verlaten steiger en verder niets. Aan de horizon liggen schepen voor anker. Veeeeel schepen. Verder is het hier rustig. Heeeeeel rustig. We genieten van het moment. We aperitieven aan een van de strandbars, aanschouwen een wedstrijdje strandvolley en staren wat naar de toenemende, maar steeds bescheiden hoeveelheid strandgangers.










Veel hebben we niet gedaan vandaag en dat hebben we te weinig gedaan deze reis. We zijn moe van niets te doen. De matras van ons bed confronteert ons met harde realiteit, maar belet ons niet om af te dwalen naar dromenland. 


‘s Ochtends vind ik onze fiets waar ik hem heb achtergelaten. In een achterkamertje van het hotel naast een op zijn kop staande A van de HOTEL DELTA dakneon. We beginnen de dag met een lange geleidelijke klim, langs een met bomen omzoomde baan. Net voor we de velden intrekken passeren we nog langs een parking waar blijkbaar een collectief rijexamen plaatsvindt. Even denk ik eraan een educative toets over fietsers toe te voegen voor de nieuwe lading wegpiraten, maar bedenk me dat dat misschien toch wat pedant paternalistisch zou overkomen. Gezien ik die rol in het gewone leven al genoeg op me neem, besluit ik dit deze keer over te slaan en gewoon door te rijden. Na een kleine 20 kilometer door de velden volgt de baan de kust van lagunes. Rurale kust dorpjes met welriekende voortuintjes zijn ons deel. Het wordt moeilijk te beslissen waar we gaan stranden. 







Van Tulcea was het nog een 150-tal kilometer naar Constanza. Gezien er toch wat heuvels zijn en de wind tegen zit, lijkt ons dat te ver om in een keer af te leggen. Tegelijk ziet het er naar uit dat de slaap mogelijkheden beperkt zijn. Maar het gaat vlot en op een drukker stukje na, lijken de meeste doodrijders thuis gebleven vandaag. Op bepaald moment lijkt men zelfs speciaal voor ons de weg opnieuw te hebben aangelegd. Net wanneer we in een positieve flow besluiten van nog een eindje door te gaan, stop ons geluk. Letterlijk. De nieuwe asfalt verandert in een afgeschraapte baan met grote stenen. Bergop. Wind tegen. Werfwagens. We gaan weer van hemel naar hel. Maar ook dat gaat weer voorbij.  Corbu is het laatste dorp voor we groot Constanze binnenrijden. We hebben ondertussen weer de kaap van de 100km overschreden. Ons gat doet zeer en onze neus zit vol stof. We zien maar weinig van de meerdere Pensiuneas die het dorp rijk zou moeten zijn. Bij het buiten rijden van het dorp stoppen we toch voor een B&B. Bien checkt de beschikbaarheid en die is er, alleen moeten we cash betalen en dat hebben we niet genoeg meer. We zijn niet ver meer van de eerste toeristen hotels aan de kust. Na de harde plank waar we de voorbije nachten op geslapen hebben, begin ik me een comfortabele kamer met regendouche en boxspring in te beelden. Impulsief geef ik aan toch door te rijden. Het worden 12 lange rechte kilometers langs de olieraffinaderijen van Roemenië. 




Mamaia wordt de Roemeense riviera genoemd. Die ligt op een smalle landstrook tussen een lagune en de Zwarte Zee, het Lido van Constanza zeg maar. In een drang naar immer meer zijn bouwpromotoren steeds noordelijker gaan bouwen en begint de toeristische zone eigenlijk al in Navodari. Commercieel hernoemt tot Mamaia Nord. Hier staan makkelijk 10 rijen appartementsgebouwen tot aan de kust. Sommigen af, anderen nog in aanbouw. Geen grijs commu gedoe, allemaal shiny glas en marmer. Lekker dicht op elkaar gepakt. Allemaal verkocht met de belofte van zicht op zee. Dat is dan één vierkante centimeter langs het raampje van de wc, welteverstaan. Wanneer we op “den dijk” komen zijn we verder met verstomming geslagen. Het strand is een lang gerekte strandbar met strandstoelen, Bacardi Breezer beachvlaggen en Carlsberg parasols. Aan de andere kant van de straat staan nog voor de hotels, resorts en verhuurapartementen suikerspin, pita, wafel, pannenkoeken kramen, allen met hun eigen geur en beat. Dit alles doorspekt met wat kermistuig tevens voorzien van eigen geluidsinstallatie. We lijken naar een ander universum geteleporteerd. De mensen rondom ons lijken ons ook helemaal niet te zien. Alsof we er niet zijn, moeten we rond de menigte heen laveren om niet constant tegen iedereen in te lopen. Na wat zoeken komen we toch bij het enige min of meer normale hotelletje uit. California Dreamings. What’s in a name. Op het terras voor het hotel zit een sugar daddy met een opgespoten Barbie doll. “You have come to the right place my friends”. Wat de man niet weet is dat wij niet zo snel vrienden maken. Gelukkig is de eigenaar een stuk nuchterder en sympathieker. We maken een praatje en hij toont mij fier de kamer. Niet waar ik van gedroomd had, maar netjes en toch zachter dan de vorige nachten en ver genoeg verwijderd van de Dimitri Vegassen en Like Mikes wannebees. Mijn T-shirt staat stijf van het zoute zweet. We douchen, en vinden tussen de flatgebouwen in nog een “lounge bar” waar er nog iets te eten valt. Een romantische strandwandeling zit er niet meer in. En voor Regie hebben nooit echt handjes omhoog gestoken. We kruipen onder de lakens. Morgen is het niet ver meer naar Constanza. 




16 kilometer om exact te zijn. Dat is de afstand die we nog moeten fietsen tot aan onze eindbestemming vandaag. Net voorbij ons hotel stopt de strandweg en gaat het terug naar de hoofdbaan. Daarlangs ligt een fietspad. Top. Ware het niet dat bij ieder kruispunt je een borduur van 30 centimeter op moet en het fietspad beschouwd wordt als extra parkeergelegenheid. Niet echt handig. We cruisen dan maar op de weg in een rechte lijn naar Constanza. Voor we het goed en wel beseffen bereiken we Tomis. Bij het binnenrijden van het oude stadsdeel staan twee Romijnse wachten voor een beeld van Romulus, Relus en de wolf. Re-enacters in de blakende zon onder een dun rieten afdakje. Het zal je job maar zijn. Het is fijn nog eens een echt historisch centrum binnen te rijden. En nog multi-cultureel ook met de kerk en de moskee vreedzaam naast elkaar. Het eindpunt van de route is de Genuaanse vuurtoren. Zo genoemd naar een toren die op die plek stond in de Genuaanse tijd, rond 1400, maar al lang niet meer dat bouwwerk is. Wat er nu staat, werd gebouwd door de Engelsen meer als attractie voor de treinreizigers die ten tijden van Bram Stoker naar Constanza reisden, dan als lichtbaken voor de boten. Die functie vervult ze nog steeds, ook voor ons. We zijn toch fier dat we hier geraakt zijn. De eerste dag in de Eiffel lijkt ondertussen al een paar maanden geleden. Vergelijken doen we altijd, zelfs al is het eigenlijk steeds appels en peren vergelijken. De Noordkaap blijft nog steeds de mooiste fietsvakantie voor ons, maar we hebben de 700km tegenwind en de lange steile klimmen in de brandende zon vergeten. Het zal allemaal wat tijd nodig hebben om te bezinken, want we hebben heel veel, misschien te veel gezien en tegelijk heel veel gemist. Het zullen ongetwijfeld de mooie herinneringen zijn die overblijven. Toch zijn we blij dat we naar huis gaan. 














Die Sonne scheint auch draußen bei hotel Sonne in Ashbach. We zetten aan tegen 9u30, en de zon geeft al van Jetje. Het onweer van gisteren heeft de temperatuur wat doen dalen, maar het wordt weer bakken. De Donau is breed. We passeren eerst nog de Ottensheim-Wilhering dam daarna gaat het richting Linz. We steken even de rivier over voor een kort stadsbezoek. We zijn uit het oog verloren dat het zaterdag is. Het is druk in de stad. Veel shoppers. Wij zijn niet echt de mood, gaan nog tot aan de Dom en kiezen dat terug het hazepad. Een uitgebreid bezoek aan Linz zal voor een andere keer zijn. 






Wat verder ligt Enns. Het moet als oudste stad van Oostenrijk een hoogtepunt zijn op de tocht. De route leidt ons echter via een industrieel terrein dat ons lijkt voor te bereiden op de verdere reis in Roemenië. Een blik op de kaart maakt ons ook niet veel wijzer. Dan maar verder richting Mauthausen. Daarvoor nemen we eerst nog een pondje. Stilaan wordt het dal terug wat smaller, maar het is pas echt vanaf Dornach dat de omgeving terug idyllischer wordt. We houden nog even halt bij Manuela voor een Eiskafee en rijden tot Ybbs. We hebben toch weer 115km afgelegd. 






Gasthof Mang heeft nog een kamer vrij. Dat is verwonderlijk gezien er een trouwerij aan de gang is. De lederhosen en accordeons zijn alomtegenwoordig. De sfeer zit er goed in. Na het diner zoeken we rustige oorden op om nog een ijsje te eten. Google leidt ons in de richting van Dani’s Milchbar. Er staan inderdaad menu kaartjes met ijscoupes op de tafeltjes, maar verder wordt het terras bevolkt door luidruchtige bovenlijf ontblootte mannen.  Bien wordt aangetrokken door een labrador die haar enthusiast verwelkomt. We hebben de tijd niet om te overwegen wat we gaan doen. We worden onmiddellijk aangesproken door een jonge vrouw, baasje van de hond, die deel uitmaakt van het groepje. Ze is beschonken en wanneer ze verneemt dat we Belgisch zijn haalt ze haar beste Frans boven. Ze is Roemeens en heeft nog in Frankrijk gewoond. Wat volgt is een chaotische monoloog  over haar leven in het Frans, Duits en Engels doorkruist met een telefoongesprek naar een vriendin die ze laat weten dat wanneer ze nog bier wil, ze het zelf zal moeten komen halen. Haar echtgenoot, weet je nog, ontbloot bovenlijf en tevens ontdaan van een voortand, maant haar aan om zich terug bij de groep te vervoegen. “Jullie zijn saai, deze mensen zijn veel interessanter en ze spreken Frans”. De New Kid waar de Roemeense haar hart aan verloor is vrachtwagen chauffeur op de lijn Roemenië-Nederland. Hij was wel eens in België.  Het land van pommes en chocola, oh ja en Dutroux. “Een echt saai land met slecht bier”. Het daagt me hoe hij waarschijnlijk zijn tand verloor: op een goedkope manier ruzie zoeken. Het doet ons weinig. We glimlachen en werken ons ijscoupe naar binnen. Rondom ons neemt het tumult verder toe. We slagen er verbazend vlot in om het terras zonder kleerscheuren te verlaten. Wanneer we aan het hotel aankomen, komen de trouwers, begeleid door accordeons, net buiten. We trekken de deur van de kamer dicht en zuchten de chaos even weg. 






We hebben lang getwijfeld of over Wenen zouden rijden. De route gaat er door, maar we hebben lang gedacht de grootstad te vermijden. We hebben echter nog geen alternative transport middelen gebruikt sinds ons vertrek en nu lijkt het plots wel een leuk idee om tot in Wenen te rijden. De uitdaging: Wenen ligt langs de route op een kleine 150km van Ybbs. Die afstand hebben we nog nooit afgelegd met de fiets, maar we gaan ervoor. Eerst gaat het naar Melk, de witte motor, een bezoek aan het klooster is voor wanneer we met de camper hier passeren. Dan rijden we door Wachau “, een mooie wijnstreek. We maken een praatje met Franse vakantie fietsers. Gepensioneerden. Ook zij gaan richting Zwarte Zee, maar hebben alle tijd van de wereld. We hopen op onze pensioen gerechtigde leeftijd ook nog zo te kunnen reizen. Eens Krems voorbij wordt het terug een fietsostrade. We steken goed door en maken mooie vooruitgang. De laatste 20 kilometer zijn dan weer een stuk afwisselender en zo goed als tot aan het centrum rijden we op een apart fietspad ver van de auto’s. Het is met de klokken van 8u dat we het Domsplein bereiken. We did it. Het is steeds weer aanpassen wanneer we in de stad komen. Door het mooie Wenen banen we ons een weg naar ons hotel. 





Nu we Wenen bereikt hebben, komt er een onvermijdelijk stuk met de trein. De volledige route is meer dan 3000km. Dat is weinig realistisch binnen de tijd die we hebben. We besluiten naar de grens tussen Hongarije en Roemenië te treinen: Gyula. We doen tussen het douchen en ontbijt door nog de was in een nabijgelegen wasserette en gaan dan de trein op naar Budapest. We hebben geluk. Het is een comfortable Oostenrijkse trein met airco. Het wordt een top dag. Wanneer we goed en wel geïnstalleerd zijn houden we halt in Wenen Flughafen. Iedereen stapt af. De trein werd in Wenen Haubtbahnhof gesplitst en wij zijn op het verkeerde deel opgestapt. Dan maar weer richting Wenen om de volgende trein richting Boedapest te nemen. Misschien wordt het toch niet zo een topdag. Dat blijkt wanneer we het volgende treinstel richting Budapest het station zien binnen rijden. Het lijken wel dezelfde aftandse wagons waarmee ik 25 jaar geleden van Wenen naar Griekenland spoorde. Er is niet echt plaats voor onze fiets, die staat dus in de weg en de trein zit bovendien overvol waardoor ook wij in de gang belanden. Het is warm. Er wordt 35 graden voorspeld vandaag. In het compartiment naast dat uitgeeft op de plaats in de gang die we hebben kunnen bemachtigen zit een stelletje rugzak toeristen. De jonge man met met mond master over de adamsappel gebonden snottert en hoest. Bien kijkt me met draaiende oog bollen aan. Ik hoor het haar zo denken: Coronalijder! De laatste twee jaar hebben onze blik op een snotneus voorgoed veranderd. 




In het station van Budapest is de, weliswaar warme, luchtverplaatsing van op de trein helemaal weg. Wat overblijft is vochtige plakkerige hitte. Taal begint hier ook wat meer een probleem te worden. Met wat Engels, wat Duits en gebaren taal verneem ik dat de trein voor ons volgend traject is afgeschaft. Dat wordt anderhalf uurtje mensen staren en daar leent Keleti zich uitermate goed voor. We gaan op een kuier wagen zitten en genieten van de verschillendheid aan mensen die passeren. Een voor een personages uit een tekenfilm. Even later komt de Floor Mananger van het station, lees “vloerveger”, stilaan onze richting uit. Hij veegt zich een baan naar onze zitplaats tot aan de sigarettenpeuk die net onder de wagen ligt. Dan besluit hij zich ook te zetten en ons te helpen met onze observatie activiteit. Hij is grijs, mager, heeft dikke groeven in zijn gezicht, tatoeages op de armen en handen en gouden ringen aan de vingers. Mocht hij zijn veger uniform niet aan hebben, kon hij even goed een Russische huurmoordenaar geweest zijn. 




Ook nu is de trein eentje zonder airco, gelukkig staan alle ramen open. De reis neem ons door de Grote Hongaarse Laagvlakte. Ki-looo-me-ters vlakte met zonnebloemen, maïs, graan, 

zonnebloemen, maïs, graan, zonnebloemen, maïs, graan, zonnebloemen, maïs, graan,…Een geluk dat we hier niet moeten doorrijden aan deze temperaturen. Deels tot onze verbazing is er flink geïnvesteerd in het Hongaarse spoor. Dat zie je niet aan alle treinstellen, maar wel aan de stationnetjes die zien er zelfs in de kleinste dorpen piekfijn uit. Onze stop is Békéscsaba, het station dat het dichtst bij onze route ligt zonder dat we moesten overstappen. In Békéscsaba is er zelfs een lift die ons van het perron onder de sporen naar buiten het station brengt. Even dachten we nog door te rijden tot in Gyula, maar het is ondertussen 6u ‘s avonds, het is nog steeds broeierig warm en we zijn moe. We zoeken ons een hotelletje. Dat wordt Hotel Fiume genoemd naar de streek waarin we ons bevinden. Het is een typisch oost-Europees vergane glorie hotel. We gaan binnen via de artiesten ingang, door de keuken, via de balzaal naar de receptie. Nergens iemand te bespeuren, de lichte zijn overal uit. Van achter de receptie komt wat licht van een bureaulamp. Achter de lamp staat een corpulente receptionist die me van onder zijn leesbril ondervragend aankijkt. Een tweepersoonskamer hebben ze nog vrij.




Het restaurant is reeds gesloten. De receptionist kan wel Nador een restaurant wat verderop gelegen aanbevelen. Het ziet er trendy maar gezellig uit van buiten. We gaan binnen in de hoop wat verkoeling te vinden. Ik trek de deur open en we wandelen binnen op de tonen van Faithless


This is my church

This is where I heal my hurts

For tonight

God is a DJ


Tutu-tutu-tutututu, Tutu-tutu-tutututu,…..


Met een brede glimlach zoeken we een tafel uit. Muzikaal was dit het hoogtepunt van de avond. Wat volgt zijn goedkope beats zoals Rik Verheye die zoals geen ander imiteerde: Trollenknots! De veel te jong uitziende maar sympathieke garçon, die nog even naar school zal moeten gaan om zijn Engels op een aanvaardbaar niveau te krijgen, zal gedacht hebbend iedereen de locale Topradio wel kon smaken. Waarom ook niet, het is uiteindelijk toch Topmuziek, niet? Hij brengt ons de kaart. We overschouwen eerst de dranken. De behulpzame jonge man geeft een woordje uitleg bij de logica van wijnkaart die heeft drie kwaliteits niveaus: goed, beter, best en, die zijn ook respectievelijk gerangschikt volgens prijs: goedkoop, iets minder goedkoop, nog steeds niet duur. Wanneer ik een rosé kies en vraag of die koud staat, kijk hij me even twijfelend aan, maar dat kan aan mijn Engels gelegen hebben. “Off course!”.  Wanneer Bien de groentjes van een strak gerecht wil wisselen met die van een varkens gerecht, wordt het echt moeilijk. Hij tracht er de wijn logica bij te halen en ons uit te leggen dat er kwaliteit verschillen zijn in vlees en dat dat prijsmatig mogelijks niet zonder gevolg zou kunnen zijn. Wanneer we concluderen dat Bien’s gerecht vanwege haar afwijkende groentenkeuze dus duurder zal zijn, knikt hij enthusiast, trots dat hij zich verstaanbaar heeft kunnen maken. We stemmen in en hopen dat we het juiste gerecht krijgen. We krijgen waarlijk wat amuses bij het spuitwater. De rosé laat op zich wachten. “10-15 minutes, I serve your wine”, verzekert de jonge man ons. Het daagt ons. We hadden gevraagd of die koel geserveerd kon worden, niet of die koel stond. Wanneer de, tevens juiste, hoofdgerechten geserveerd komen, brengt hij ook een half frisse fles rosé. We schenken elk een half glas in en vragen de wijn verder te koelen. We zijn waarschijnlijk de moeilijkste klanten van de maand, zoniet het jaar. Wanneer de muziek stopt beseffen we dat het tijd is om te gaan. We wandelen nog kort even rond in Békéscsaba, bewonderen het standbeeld met onderschrift “Kossuth” en vragen ons af wat de man verwezenlijkt zou hebben om een standbeeld te verdienen en of dat niet indruist tegen de ondertussen gangbare waarden en normen. We zoeken verkoeling in onze kamer op rosé temperatuur. Morgen zijn we in Roemenië. Het echte avontuur is nu begonnen. 






We staan niet te laat op. We willen de hitte voor zijn. De met hout gedecoreerde gelagzaal van het hotel doet tevens dienst als ontbijt ruimte. Een wat oudere, magere man doet dienst als ontbijt supervisor. We rijden vlot de stad uit. Tot een kilometer of vijf erbuiten zelfs op een afzonderlijk fietspad. We zijn onder de indruk. Daarna gaat het verder door de, nu nog Hongaarse, vlakte richting Gulya. Daar stoppen we kort om iets te kopen om te drinken en rijden we even het stadje binnen. Ze hebben hier warempel water verstuivers om onder af te koelen. We rijden een rondje en nemen er een paar mee daarna gaat het onvermijdelijk richting Roemeense grens.






Het Hongaarse grensdeel ligt er verlaten bij. We rijden er door zonder iemand te zien. Bij de Roemeense post worden we opgewacht door twee grenswachters. Die kijken ons wantrouwig aan. Ik vraag of ze identiteitskaarten willen zien. Ze twijfelen even maar bevestigen. Ze lopen elk langs een andere kant rond de fiets. De een bekijkt de identiteit kaarten en geeft ze dan aan de andere. Waar we dan zo naartoe gaan? De Zwarte Zee, Constanza antwoorden we zo goed als in koor. Na de eerst relaxe indruk die ze ons gaven gaan ze nu toch verder in de controle. Een van de mannen verdwijnt met onze identiteitkaarten in een hokje een ander vraagt om de bagage te openen. We trekken beiden onze wenkbrauwen op. Denken ze nu echt dat we Easy Riders op een tandem zijn? Wanneer een Oostenrijkse motard aankomt gereden zijn we plots minder interessant en kunnen we onze weg verder zetten. Het blijft iets bizars, een grens. Het is compleet virtueel en tegelijk heel concreet. Het land is op zich de verderzetting van ervoor, maar de infrastructuur is anders. Er ligt plots meer afval in de berm en binnen de kortste keren komt de geur van dieren kadavers ons tegemoed. Het is ondertussen ook al 35 graden, er is geen boom te bekennen, vrachtwagens razen voorbij. Restaurant Dalia is de eerste oase in deze verzengende hitte. De airco draait er overuren. Voor ons voelt het alsof we een ijskast binnenstappen. Met wat van het Roemeense geld dat ik overhad van mijn laatste bezoek een paar jaar gelden kopen we limonade en wat spuitwater. Het duurt niet lang of ik begin te bibberen van de kou. Dan maar terug de hitte in richting Chișineu-Criș. Je kan de kilometers tellen aan de kadavers of de geur ervan. De vrachtwagens racen ons arrogant voorbij de temperatuur blijft stijgen. Dit is niet plezant. Chișineu-Criș is een typisch grens stadje. We halen geld af en installeren ons op het overdekte terras van het enige restaurant dat er wat deftig uit ziet. De serveerster houdt de Roma van ons weg. Bien wordt emotioneel als er ook een hondje komt bedelen. Gisteren waren we nog in Wenen. Dit is even aanpassen. Ik bekijk de route, die leidt ons nog even door de vlakte. In deze temperatuur is dat niet te doen. Hier is het ook niet echt het centrum met beleving en gezelligheid. We besluiten dus een stukje trein te nemen. We gaan naar Cluj-Napoca, kortweg Cluj. Eerst nog naar het station van Chișineu-Criș. 






In Roemenië zijn de verfraaiingswerken aan de stations die we in Hongarije zagen duidelijk nog niet begonnen. Hier geen lift om je onder de sporen te brengen. Die heb je ook helemaal niet nodig, je steekt de sporen gewoon over. Ieder nadeel heb z’n voordeel. De treinreis brengt ons eerst naar Oradea dan stappen we over richting Cluj. Het is een aftands treinstel dat halt houdt in Chișineu-Criș. We hebben al redelijk wat afgereisd met de fiets en de trein, maar dit is sportief. De instap is anderhalve meter hoog. We gooien snel de bagage in de wagon dan heisen we de tandem naar boven. De trein vertrekt. De deuren sluiten niet, de ramen in de coupés gaan dan weer niet open. Open deuren zijn een beetje scary, maar het brengt ten minste wat verkoeling. In Oradea halen we nipt onze aansluiting. Dat treinstel is een stuk moderner en koeler. De rit brengt ons door een paar mooie landschappen. We zijn blij wanneer we in Cluj aankomen. Het is nog een kort ritje naar ons hotel dat we onderweg boekten. De douche doet deugd. We zoeken een restaurant en bekomen van een bewogen warme dag.